English

Kips travelpage

Spaans

naval05.gif (2424 bytes)

UitspraakOnmisbare woordenZinnen Eten en drinkenA tot ZCatalaans

Zeker niet alle Spanjaarden spreken Engels en het wordt erg gewaardeerd als je moeite doet om wat Spaans te spreken. Mijn woordenlijst is beperkt, maar toch voldoende om je een beetje verstaanbaar te maken. Grammatica laat ik niet aan bod komen, het is niet mijn bedoeling een volledige cursus te maken, woordenschat is op vakantie belangrijker om te verkrijgen wat je wil. Spaans is een mooie taal en niet zo vreselijk moeilijk, dus wie weet kan dit wel de aanzet zijn om de taal te leren. Interessant is de talensite van Travlang : www.travlang.com , waar je ook de correcte uitspraak kan horen. Erg handig op reis is een talengidsje, zo'n boekje kost niet veel en is van onschatbare waarde.

Uitspraakregels
- LL zoals in bocadillo wordt als LJ uitgesproken ( bokkadiljoo )
- ñ wordt als NJ uitgesproken, zoals pequeño ( pekenjoo )
-
UE, zoals in buenos días wordt meestal als WE uitgesproken ( bweenos dijas )
- J wordt uitgesproken als CH, zoals empujar ( empoechar )
-
U wordt uitgesproken als OE, zoals uno ( oeno )
- UA wordt uitgesproken als WA, zoals agua ( agwa )
- klinkers worden meestal kort uitgesproken, maar op een klinker met accentteken wordt de nadruk gelegd
- V wordt meer als B uitgesproken
- C wordt meestal als K uitgesproken, behalve voor E en I
- H wordt niet uitgesproken
- Als er geen accentteken in een woord staat valt de nadruk meestal op de laatste lettergreep
- S wordt wat lispelend uitgesproken

De fonetische uitspraak in specifieke gevallen is in deze kleur weergegeven.
/ (schuine streep) werd geplaatst tussen verschillende betekenissen van een woord, (komma) bij dezelfde betekenis. Bij zelfstandige naamwoorden staat in het Spaans het bepaald lidwoord el of la. Bij werkwoorden staat de vervoeging van ik en u vermeld, omdat je deze vormen op reis het meest zal gebruiken. Spanjaarden tutoyeren vaak, maar als je de u-vorm gebruikt zit je altijd goed. De derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) worden op dezelfde wijze als u vervoegd. Het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij...) wordt in het Spaans meestal weggelaten, maar als je de taal niet zo goed kent, en twijfelt aan de vervoeging van een werkwoord, dan kan het vernoemen ervan duidelijkheid geven wie je bedoelt. Je hoeft helemaal geen perfect Spaans te spreken om begrepen te worden, het staat veel sympathieker dat je ondanks een beperkte kennis toch probeert.

Onmisbare woorden

ja/nee sí/no ( sie / noh )
alstublieft/alstublieft(bij verzoek) tome (tomé)/ por favor
dank u (zeer) (muchas ) gracias (grasiejas)
excuseer, pardon perdone
het spijt me lo siento (loo sjentoo)
hallo hola (oola)
goedendag buenos dias (bweenos dijas)
goedenavond buenas tardes  (bweenas tardès)
goede nacht buenas noches (bweenas notsjes)
dag ( bij afscheid) adíos
tot ziens, tot straks hasta luego (asta lweegoo)
open/gesloten abierto / cerrado
ingang/uitgang entrada / salida
toiletten los aseos, los servicios
duwen/trekken empujar / tirar
gisteren/vandaag/morgen ayer / hoy / manana
een,twee,drie,vier,vijf,zes,zeven, acht,negen,tien, honderd, duizend uno,dos,tres,cuatro,cinco,seis,siete,ocho, nueve, diez, ciento, mil
ik wil/ ik heb nodig quiero / necesito

top

Zinnen en uitdrukkingen

Het spijt mij Lo siento
Neemt u mij niet kwalijk Dispenseme usted
Waar is er... / waar zijn .... er ? Donde hay ... ?
Waar zijn de toiletten a.u.b. ? ¿Donde están los aseos por favor ?
Ik spreek geen Spaans No hablo Español
Ik spreek een beetje Spaans Hablo un poco Español
Spreekt u Engels / Frans / Duits ? ¿ Habla (usted) Inglès /Francès/ Alleman ?
Ik begrijp het Lo comprendo
Ik begrijp het niet No lo comprendo
Wat wil dat zeggen ? ¿Que quiere decir eso?
Kan u trager spreken a.u.b ? ¿ Puede (usted) hablar más despacio p.f. ?
Kan u het herhalen a.u.b. ? ¿ Puede (usted) repetirlo por favor ?
Kan u het opschrijven a.u.b ? Puede (usted) escribírlo por favor ?
Wat zegt u ? ¿ Que dice ud ?
Kunt u mij helpen ? ¿ Puede usted ayudarme ?
Kunt u me zeggen waar... is? ¿Puede usted decirme donde está ....?
Heeft u ? ¿ (Usted) tiene ?
Hoeveel kost ...? ¿ Cuanto cuesta ...?
De rekening aub La cuenta, por favor
Het is een vergissing Es un error
Is ... inbegrepen ? Está incluido ... ?
Is dit de weg naar ... ? Es esta la carretera a ... ?
Is hier een supermarkt in de buurt ? Hay un supermercado por aqui ?
Waar is er een supermarkt ? Donde hay un supermercado ?
Waar is de bushalte/ het station ? Donde está la parada de autobús / la estación ?
Waar moet ik uitstappen ? Donde tengo que bajar ?
Kan u me waarschuwen als we in ... zijn ? Me puede avisar cuando llegamos a... ?
Hebt u kamers vrij ? Tiene (usted) habitaciones libre ?
Kan ik de sleutel hier laten ? Puedo dejar la llave aquí ?
Ik wil een safe huren Quiero alquilar una caja fuerte
Hoe laat gaat het restaurant open ? A que hora abre el restaurante?
De hoeveelste is het vandaag ? ¿Qué día es hoy?
Hoe laat is het ? ¿Que hora es?
Is het ver naar ...? ¿... está lejos ?
Hoe maakt u het ? ¿ Como esta usted ?
Hoe gaat het  ? ¿ Que tal ?
Hoe heet u /Hoe heet jij? ¿ Como se llama/ Come te llamas ?
Ik heet ... Me llamo...
Ik kom uit België/ Nederland Soy de Belgíca/ Holanda
Het is goed weer Hace bien tiempo
Ik heb een arts nodig. Necesito un medico.

Eten en drinken
In de volgorde Spaans/NL, zodat je makkelijk een menukaart kan ontcijferen.

Spaans Nederlands
agua sin gas ( agwa ) 'water zonder gas
agua con gas spuitwater
jugo de naranjas ( choego de naranchas ) sinaasappelsap
té (con limon) thee (met citroen)
café (con leche) (kaffee kon letsjé) koffie (met melk)
leche (letsjé) melk
vino ( tinto / blanco ) (bino) wijn (rode/witte)
cervesa (serbessa) bier
patatas aardappelen
puré de patatas aardappelpurree
patatas fritas frieten
arroz (arros) rijst
pan brood
bocadillo ( bokkadiljoo ) belegd broodje
panecillo (pannesiljo) broodje
pan tostada toast
mantequila ( mantekiela ) boter
marmelada confituur,jam
miel ( mjèl ) honing
huevo ( weevo ) ei
huevo estrellado ( weevo estraljado ) spiegelei
tortilla ( tortilja ) omelet
queso (keeso) kaas
jamon ( chamon ) ham
tocino ( tosino ) spek
bizcochos ( biskotsjos ) koekjes
pastel(ito) gebakje
azucar (azoekar) suiker
sal zout
pimienta (pimjenta) peper
hielo / sin hielo ( jeelo ) ijs /zonder ijs
helado ijsje
nata batida slagroom
fruta fruit
limon citroen
manzana appel
naranja ( narancha ) sinaasappel
ensalada de frutas fruitsla
verduras groenten
judías ( choedias ) bonen
pimiento ( pimjento ) peper (groente)
ensalada slaatje
lechuga ( letsjoega ) kropsla
tomate tomaat
zanahorias wortels
pepino komkommer
cebolla ( sebolja ) ui
ajo ( acho ) look
guisantes erwtjes
pescado (peskado) vis
carne (karne) vlees
hamburguesa ( hamboergèsa ) hamburger
pollo ( poljoo ) kip
ternera kalfsvlees
chuleta ( tsjoeletta ) kotelet
carnero lamsvlees
pavo kalkoen
cerdo (serdo) varkensvlees
biftec biefstuk
en parillas / grilada gegrild
bebidas dranken
entremeses voorgerechten
platos gerechten
segundo plato hoofdgerecht
postres dessert
desayuno ( desajunjoo) ontbijt
cena avondmaal

 top

Alfabetische woordenlijst NL / Spaans

A

aankomen (arriveren) llegar (ljeegar)
aardappel la patata
aardappelpurée el puré de patatas
aardbei la fresa
abrikoos el albaricoque
achter detras
achterlaten dejar (dechar)
achternaam el apellido
adres la direccíon
afrit la salida
afval la basura
afwasmiddel el detergente
afwassen fregar (los platos)
airconditioning el aire condicionado
akkoord de acuerdo (dee akwerdoo)
al ya (jà)
alle todas los/las
alleen solo
alles todo
alsjeblieft tome / por favor (bij verzoek)
altijd siempre (sjempree)
ananas la piña (pienja)
ander otro
apotheek la farmacía (farmasieja)
appel la manzana
auto el coche (el kotsjee)
autosnelweg la autopista
avond / 's avonds la noche / por la noche (notsjee)
avondmaal la cena (seena)
B 
bad el baño (banjo)
badkamer el cuarto de baño
bakkerij la panadería
ballpoint el bolígrafo
banaan el plátano
bank el banco (bankoo)
batterij la pila
bed la cama
beetje un poco (pokkoo)
beginnen comenzar
begrijpen comprender
behalve excepto
belangrijk importante
België/ Belg Belgíca/ Belga (belchieka)
beneden abajo (abachoo)
benzine la gasolina
benzinestation la gasolinera
bestellen pedir
betalen pagar
betekenen significar
beter mejor (mechor)
bewaren guardar
bezet ocupado
bezienswaardigheid la attractión
biefstuk el biftec
bieslook la cebolleta (seboljetta)
bijna casi
binnen dentro (de)
binnen gaan entrar
blauw azúl
blikje la lata
bocht la curva
boek el libro
boodschappen doen hacer las compras
boom el árbol
boot el barco
boter la mantequilla (mantekielja)
boven arriba
brengen traer (trajèr)
brief la carta
brievenbus el buzón
bril las gafas
broccoli el brécol
broek el pantalón
brood / broodje / stokbrood el pan / el panecillo / la barra
brug el puente
bruin marrón
bruin brood pan moreno
buiten fuera de (fweera)
bus el autobús
C
café el bar
camping el camping
centrum el centro
chocolade el chocolate
citroen el limón
confituur la confitura
contactlens la lente de contacto
correct correcto
couvert el cubierto

top

D
dessert el postre
deken la manta
denken creer, pensar (crejèr)
deur la puerta (pwerta)
deze, dit esta, este
dezelfde el mismo
diarree la diarrea
dichtbij cerca de (serka)
dieet el régimen, la dieta
ding la cosa
doen hacer
dokter el médico
douchen ducharse
dranken las bebidas
drinkbaar potable
droog seco
druif la uva
duidelijk claro
Duits allemán
dun delgado
duur / te duur caro/ demasiado caro
duwen empujar (empoechar)
E
echtgenoot el marido
echtgenote la mujer
eens zijn estar de acuerdo
eenvoudig sencillo (sensiljo)
eergisteren anteayer (ante ajèr)
eerst primero
ei el huevo (weevo)
eiland la isla
einde el fin
elk cada
Engels Inglès
er is / er zijn / is er ? hay (?) (haj)
enveloppe el sobre
erwten los guisantes (giesantès)
eten (ww) comer (kommèr)
F
familie la familia
fantastisch fantástico
faxen enviar por fax
februari el febrero
feestdag el dia festivo
fiets la bicicleta
filet el filete
film la pelicula
filmen filmar
fles / flesopener la botella / el abrebotellas (botelja)
fontein la fuente
fooi la propina
forel la trucha
foto nemen sacar una foto
fototoestel la cámara
fout el error
framboos la frambuesa (frambweesa)
Frans francès (fransès)
frieten las patatas fritas
frisdrank el refresco (refreskoo)
fruit la fruta
fruitsalade la ensalada de frutas
G
gaan; ik ga/ u gaat/ wij gaan ir; yo voy/usted va/nosotros vamos
gebak el pastel
gebakken frito
gebraden asado
gedaan, klaar terminado, listo
geel amarillo
gegrilld en parillas
geit la cabra
gekookt cocido (kosiedo)
geld el dinero
gelijkvloers la planta baja
gemakkelijk fácil (faasil)
gemengd / gemengde salade mixto / la ensalada mixta
genoeg bastante
gerecht el plato
gerookt ahumado
geschild pelado
gesloten cerrado (serraado)
getrouwd casado
gevaarlijk peligroso
geven; ik geef/ u geeft / wij geven dar; yo doy / usted da/ nosotros damos
gisteren ayer (ajèr)
glas / wijnglas el vaso/ la copa
goed bien, bueno (bjèn, bweeno)
goedendag buenos días (bweenos diejas)
goedenavond buenas tardes/ buenas noches
goedenacht buenas noches
goedkoop barato
gratis gratis
grijs gris
groen verde
groenten las verduras
groot grande

top

H
haardroger el secador de pelo
hallo hola (oola)
halt ! Alto !
halte la parada
ham el jamón (chamòn)
hamburger la hamburguesa (amboergesa)
hand la mano
handdoek la toalla (towalja)
handtas el bolso
handtekening la firma
hard duro
hartelijk dank muchas gracias (moetsjas grasiejas)
hebben (bezitten);ik heb/ u heeft tener; yo tengo/ usted tiene
heeft u? usted tiene ? (oestee tjeenè)
haven el puerto (pwertoo)
heet muy caliente (moej kaljentee)
helft la mitad
helpen ayudar
herhalen repetir
het el, la, los, las
heten; ik heet.. llamarse; yo me llamo.. (joo mee ljamoo)
hier aquí (àkie)
hoe ? cómo ? (koomoo)
hoe laat ? A que hora ?
hoe lang ? Cuanto tiempo ?
hoeveel ? cuanto ? (kwantoo)
honger hebben; ik heb honger tener hambre; yo tengo hambre
honing la miel (mjèl)
hoofdpijn el dolor de cabeza
hotel el hótel
huis la casa
hulp ! socorro !
huren alquilar
I
iemand alguien (algjèn)
iets algo
ijs/ ijsblokje el hielo / el cubito de hielo (jeeloo)
ijsje el helado
ik yo
in en
in plaats van en vez de
inbegrepen incluido (inklwiedo)
informatie la informacíon (informasjon)
ingang la entrada
ingewikkeld complicado
ingrediënt el ingrediente
instappen subir
interessant interessante
J
ja
jaar el año (anjoo)
jammer lástima
jas el abrigo
jeuken picar
jij / jouw / voor jou tú / tu / para ti
jong joven
jongen el chico
jullie vosotros
juist exacto
K
kaart/ landkaart/kaartje b.v. bus la tarjeta/ la mapa/ el billete
kaas el queso (keezo)
kabeljauw el bacalao (bakkalawo)
kalfsvlees la ternera
kalkoen el pavo (pabo)
kalm tranquilo (trankielo)
kamer la habitación ( habietasjon )
kamillethee la infusión de manzanila
kantoor la oficína
kapot roto
kapsalon la peluquería (pelukerieja)
kassa la caja ( kacha)
kers la cereza (sereza)
kilometer el kilómetro
kind (jongen/meisje) el niño / la niña
kip el pollo (poljoo)
klein pequeño (pekènjoo)
kleur el color
kluis la caja fuerte (kacha fwerte)
koe la vaca
koek el bizcocho (biskotsjo)
koken (eten bereiden) cocinar
komen ; ik kom, u komt venir; yo vengo, usted viene
komkommer el pepino
kopen; ik koop comprar; yo compro
kopie la copía
kop la taza
kosten; het kost costar; es cuesta (kwesta)
kotelet la chuleta (sjoeletta)
koud frío
kredietkaart la tarjeta de crédito (tarchetta)
krijgen recibir
kruiden las hierbas (jerbas)
kruidenthee la infusión
kruispunt el cruce (krusé)
kunnen ; ik kan, u kunt poder; yo puedo, usted puede
kust la costa
kwartier el cuarto de hora (kwarto de oora)

top

L
laag bajo (bachoo)
laat tarde
laatste el último (oeltimo)
laken la sábana
lamsvlees el cordero
land el país ( pajis)
langzaam despacio
laten dejar (dechar)
lawaai el ruido (ruwido)
leeftijd la edad
leidingwater el agua del grifo
lekker bien, rico (bjèn, rikoo)
lente la primavera
lepel la cuchara (koetsjara)
leren aprender
lift el ascensor (assènsor)
links la izquierda (iskjerda)
liter el litro
look el ajo (achoo)
luchthaven el aeropuerto
M
maag el estómago
maaltijd la comida (komieda)
maand el mes
man el hombre
margarine la margarina
mayonaise la mayonesa
medicijn el medicamento
meer (hoeveelheid/ waterplas) más/ el lago
meisje la chica
melk la leche (letsjee)
meloen el melón
meneer señor (senjor)
menu el menú
mes el cuchillo (koetsjiljoo)
met con (kon)
mevrouw la señora (senjora)
middag el mediodía
minder menos
minuut el minuto
misschien quizá
misselijk mareado
moe cansado
moeder la madre
moeilijk difícil (diffiesil)
moeten; ik moet, u moet tener que; tengo que, tiene que
mogelijk posible
mogen (=toelating hebben) ; ik mag, u mag poder; yo puedo, usted puede
mooi bonito
morgen mañana (manjaana)
mosterd la mostaza
museum el museo
N
na después (despwès)
naam el nombre
naar a, hacía
naast al lado de
nacht la noche (notsjee)
nagerecht el postre
Nederlands neerlandès
nee no
nemen; ik neem, u neemt tomar; yo tomo, usted tome
niet no
niets nada
nodig hebben necesitar
noodgeval la emergencía
nu ahora
nummer el número
O
ober el camarero
ogenblik un momento
ok ok, de acuerdo
olie el aceite
omdat porque (porkee)
ontbijt / ontbijten el desayuno /desayunar
ook también
open abierto (abjerto)
opticien el óptico
overal en todas partes
overgeven vomitar

top

P
paprika el pimiento (pimjento)
pardon perdón
park el parque
parkeren aparcar
parking el parking
paspoort el pasaporte
peer la pera
peper (kruid) la pimienta
perzik el melocotón
peterselie el perejil (perechil)
pikant picante (pikkantee)
plein la plaza
politie la policía
portefeuille la billetera
post el correo
postbus el buzón
postkantoor la oficina de correos
postzegel el sello (seljoo)
prachtig magnífico
prei el puerro (pwerro)
prijs el precio (presiejo)
prijslijst la lista de precios
probleem la problema
proper limpio
pruim la ciruela
pudding el flan
R
rauwkost las verduras crudas
receptie la recepción (résepsjòn)
rechtdoor todo recto
rechts la derecha
regen la lluvia
reizen viajar (biachar)
rekening la cuenta (kwenta)
reserveren ; gereserveerd reservar ; reservado
restaurant el restaurante
retourbiljet un billete de ida y vuelta
rietje la pajita
richting la direccíon
rijbewijs el permiso de conducir
rijden conducir
rijst arroz
rivier el río
rood rojo
room la nata
rozin la pasa
rug la mochila
ruilen cambiar
rusten descansar
rustig tranquilo
S
samen juntos (choentos)
sap el jugo, el zumo (choego)
saus la salsa
schaar las tijeras (ticheras)
schaduw la sombra
scheren afeitar
schillen pelar
schoen el zapato
schoonmaken limpiar
schrijven escribir
selder el apio
serveerster la camarera
servet la servilleta (serviljetta)
shampoo el champu (sjampoe)
sinaasappel la naranja (narancha)
sinaasappelsap el zumo de naranja
sinds desde
sla la lechuga (letsjoega)
slaatje la ensalada
slaapkamer el dormitorio
slapen; ik slaap, u slaapt dormir; yo duermo, usted duerme
slecht mal
sleutel la llave (ljaave)
smakelijk eten buen provecho, buen apetitoso
snede (brood/beleg) la rebanada de pan/ la loncha
snel rápido
snelweg la autopista
snijden cortar
soep la sopa
sok el calcetín
soms a veces
sorry pérdon
spiegelei el huevo frito
spinazie la espinaca
sport el deporte
spreken; ik spreek, u spreekt hablar; yo hablo, usted habla
spuitwater la agua gaseosa
stad la ciudad
sterk fuerte
stil silencioso
stoel la silla
storen molestar
straat la calle (kaljee)
straks luego (lweego)
strand la playa
sturen enviar
suiker el azúcar (azoekàr)
suikerklontje el terron de azúcar
supermarkt el supermercado

 top

T
taal la lengua
taart la tarta
tafel la mesa
tampon el tampón
tand el diente
tandarts la dentísta
tandpasta la pasta dentífrica
tandenborstel el cepillo de dientes
tandenstoker el palillo de dientes
te / te koud demasiado / demasiado frío
telefoneren llamar por teléfono
telefoon el teléfono
telefoonkaart la tarjeta telefónica
telefoonnummer el número de teléfono
terras la terraza
teruggeven; ik geef terug, u geeft terug devolver; yo devuelvo, usted devolve
terugkomen : ik kom terug, u komt terug volver; yo vuelvo, usted volve
terwijl mientras
tevreden contento
thee / thee met citroen / slappe thee el thé/ thé con limón/ thé flojo
ticket el billete
toegang la entrada
toegestaan permitido
toerist el/la turista
toeristisch kantoor la oficína turística
toilet los aseos, los servicios, el water
toiletpapier el papel hgiénico
tolgeld el peaje
tomaat el tomate
tonijn el atún
tot hasta, a
traag despacio
trap la escalera
trekken tirar
tuin el jardín
tussen entre
televisie la televisión
U
ui la cebolla (sèbolja)
uitgang, uitrit la salida
uitleggen explicar
uitspraak la pronunciación
uitstappen bajar (bachar)
uur la hora
V
vader el padre
vakantie las vacaciones
van de
vanaf desde
vanavond esta noche
vandaag hoy
vanmiddag esta tarde
varkensvlees el cerdo (serdoo)
veilig seguro
ver lejos
verboden prohibido
verdieping el piso, la planta
verdomme mierda
verdwaald zijn estar perdido
vergelijken comparar
vergeten olvidar
verkeer el tráfico
verkeerslicht el semáforo
verkopen; verkoopt u ? vender; usted vende   ?
verliezen perder
vers fresco
verstaan; ik versta entender; yo entiendo
vertalen ; ik vertaal, u vertaalt traducir; yo traduzco, usted traduce
vertrekken; ik vertrek salir; yo salgo
verzekering el seguro
verzenden enviar
vetarm pobre en grasa
vettig grasiento
vinaigrette la vinagreta
vis (levend/gerecht) el pez/ la pescado
vlees la carne
vliegtuig el avión
vlieegveld el aeropuerto
voet el pie
voetganger el peatón
vol lleno
volgend próximo
volstaan ; het volstaat bastar; basta
voor (tijd/plaats) antes de/ delante de
voor mij, voor hem para mí, para él
voorgerechten las entradas
voorzichtig cuidado
vorig pasado
vork el tenedor
vragen preguntar
vriend el amigo
vriendelijk amable
vrij libre
vroeg temprano
vroeger antes
vrouw la mujer
vuilnis la basura
vuur el fuego

 top

W
waar ? (plaats) dónde ?
waar, het is waar dat... verdad;,es verdad que...
waarheen a dónde
waarom ? por que ?
waarschuwen avisar
wachten esperar
wandeling un paseo
warm caliente
washandje la manopla
wasmachine / wasdroger la lavadora / la secadora
wassen lavar
wat ? cómo ?
water (zonder gas/met gas) el agua (sin gaz/con gaz)
watermeloen la sandía
week la semana
het weer el tiempo
wegomlegging la desviacíon
weinig poco
wekken despertar
welk ? cual ?
welkom bienvenido
werken trabajar
wesp la avispa
weten saber
wie ? quien ? (kjèn)
wij nosotros
wijn (witte/rode) vino (blanco/tinto)
wijzen indicar
wijzigen / wijziging cambiar/ el cambio
willen; ik wil, u wil querer; yo quiero, usted quiere
wind el viento
winkel la tienda
winkelen ir de compras
winkelstraat la calle comercial
winkelcentrum el centro comercial
winter el invierno
wisselen / wisselgeld cambiar / el cambio
wit blanco
wit brood pan blanco
witlof la endivia
woordenboek el diccionario
wortel la zanahoria
yoghurt el yogur
Z
zalm el salmón
zee el mar
zeeziek mareado
zeep el jabón
zeggen; ik zeg, u zegt decir; yo digo, usted dice
zeker seguro
ziek enfermo
ziekenhuis el hospital
zien; ik zie, u ziet ver; yo veo, usted ve
zij (pers. voornaamwoord 3 e pers enk./mv) ella/ ellos, ellas
zijn; ik ben, u bent ser; yo soy, usted es
zijn (zich bevinden); ik ben, het is estar; yo estoy, es està
zitten; estar sentado
zoeken; ik zoek buscar; yo busco
zoet dulce
zomer el verano
zon el sol
zonder sin
zonnebril las gafas de sol
zout el sal
zuur acedo
zwaar pesado
zwart negro
zwembad la piscina
zwemmen nadar

 top

Catalaans

Nederlands Catalaans
goeiedag bon dia/ hola
tot ziens adeu
aub si us plau
danku gracies
heel goed molt bé
spreekt u ? vosté parla ?
hoe duur is... cuan val aixo...
hebt u voste té
waar is ? on es ?
ei out
salade amanida

INDEXSTADSDELEN ARCHITECTUUR MUSEAMODERNE KUNSTPRAKTISCHE INFO FOTO'S

naval05.gif (2424 bytes)

zibkip.be/barcelona/spaanse.shtml | last updated: 14/12/2009